Waarom zijn prijs en hoeveelheid omgekeerd evenredig volgens de wet van de vraag?

ZEITGEIST MOVING FORWARD (Nederlandse Ondertitels) (November 2024)

ZEITGEIST MOVING FORWARD (Nederlandse Ondertitels) (November 2024)
Waarom zijn prijs en hoeveelheid omgekeerd evenredig volgens de wet van de vraag?

Inhoudsopgave:

Anonim
a:

Het klassieke vraag- en aanbodmodel voor micro-economie toont de prijs op de verticale as en de vraag op de horizontale as. Daartussenin bevindt zich een neerwaarts vertragende vraagcurve waarbij de gevraagde prijs en hoeveelheid een omgekeerde relatie hebben. Het algemene concept is intuïtief: naarmate goederen duurder worden, hebben mensen de neiging minder van hen te vragen.

Voor veel eenvoudige markten geldt deze omgekeerde relatie. Als de prijs van een shirt verdubbelt, kopen consumenten minder shirts, terwijl al het andere gelijk is. Als de shirts te koop worden aangeboden, kopen consumenten meer.

Er zijn echter verschillende problemen met het eenvoudige aanbod- en vraagmodel. Naast het theoretische bestaan ​​van goederen van Giffen en Veblen, kan een micro-economische basiskaart niet alle mogelijke variabelen bevatten die van invloed zijn op vraag en aanbod.

Afleiden van de wet van eisen

De wet van de vraag is eigenlijk een deductief, logisch construct. Het houdt een aantal waarnemingen als waar: middelen zijn schaars, er zijn kosten verbonden aan het verwerven ervan en mensen gebruiken middelen om zinvolle doelen te bereiken.

Kosten betekenen niet noodzakelijkerwijs een dollarbedrag. Kosten vertegenwoordigen eenvoudig wat wordt opgegeven om iets te verwerven, zelfs als het tijd of energie is. Ware kosten impliceren ook opportuniteitskosten.

Aangezien mensen handelen, leiden economen af ​​dat hun acties noodzakelijkerwijs waardeoordelen weerspiegelen. Elke niet-reflex actie wordt ondernomen om in zekere zin waarde te verkrijgen of te vergroten; anders vindt er geen actie plaats. Deze definitie van waarde is ongelooflijk breed en kan als een tautologie worden beschouwd. Omdat de kosten voor het verwerven van een goede verhoging, vermindert het relatieve marginale nut ervan in vergelijking met andere goederen. Zelfs als alle relatieve kosten op exact hetzelfde moment met precies dezelfde proportie zijn toegenomen, zijn de middelen van consumenten eindig.

Consumenten sluiten alleen een vrijwillige handel aan als zij denken dat ze daarvoor, of ex ante, meer waarde krijgen als tegenprestatie; anders treedt er geen handel op. Wanneer de relatieve kosten van een goed stijgen, krimpt de kloof tussen waarde en kosten. Uiteindelijk gaat het weg. De wet van de vraag stelt dus eigenlijk: als de ware kostenstijging van een goed, vragen consumenten er relatief minder van.