Wat zegt de Ricardiaanse gelijkwaardigheid over begrotingstekorten?

Hansie - Wat Jij Ook Zegt ft. Sigourney K. (prod. Cané) (November 2024)

Hansie - Wat Jij Ook Zegt ft. Sigourney K. (prod. Cané) (November 2024)
Wat zegt de Ricardiaanse gelijkwaardigheid over begrotingstekorten?

Inhoudsopgave:

Anonim
a:

De theorie van Ricardiaanse equivalentie stelt dat uitgaven aan overheidstekorten de totale vraag niet zullen vergroten omdat consumenten en bedrijven toekomstige belastingverhogingen of stijgende inflatie zullen voorspellen om het tekort te financieren. Deze vrees voedt de stijging van de spaarquote bij de economische deelnemers, wat een tegenwicht vormt voor de groei van de huidige vraag naar goederen en diensten. De theorie, geformuleerd door de negentiende-eeuwse econoom David Ricardo, wordt beschouwd als een tegenargument tegen Keynesiaanse fiscale prikkels. Ricardiaanse equivalentie is controversieel onder economen en beleidsmakers.

Argumenten ten gunste van Ricardiaanse gelijkwaardigheid

Van 1974 tot 1989 bood Harvard-econoom Robert J. Barro een reeks conceptuele en empirische argumenten voor wat Ricardo 'aarzelende speculatie' noemde in het gezicht van groeiende Publieke schuld. In reactie op critici die suggereerden dat Ricardiaanse equivalentie alleen theoretisch op korte termijn kon bestaan, beweerde Barro dat zorgen over belasting en spaargeld op de lange termijn bestaan ​​omdat gezinnen rijkdom proberen over te dragen aan de volgende generatie (het dynastie-effect). Barro concludeerde dat er waarschijnlijk geen effect van de eerste orde zou zijn als gevolg van het uitgeven van overheidstekorten aan de reële rente of netto particuliere investeringen.

Argumenten tegen Ricardiaanse equivalentie

Veel Keynesiaanse en post-keynesiaanse economen, zoals Paul Krugman, hebben gewezen op verschillende mogelijke tekortkomingen met Ricardiaanse gelijkwaardigheid. Ze stellen dat de theorie geen rekening houdt met mogelijke multiplicatoreffecten van overheidsuitgaven. De theorie gaat er ook van uit dat individuen geen liquiditeitsbeperkingen hebben en dat zij voldoende geïnformeerd zijn over overheidsmaatregelen om correct te anticiperen op toekomstige verhogingen van belastingen of inflatie.

Oostenrijkse economen beweren dat Ricardiaanse equivalentie een onrealistische homogeniteit tussen regeringen en individuen impliceert. Met andere woorden, de Ricardiaanse gelijkwaardigheid geldt voor persoonlijke schulden, maar niet noodzakelijk voor de overheidsschuld. De enige manier waarop de Ricardiaanse gelijkwaardigheid past bij de overheidsuitgaven, is als de toekomstige belastingverplichtingen momenteel worden toegewezen aan dezelfde personen die anders de uitgaven in het heden zouden kunnen verhogen.